Vereeniging van Onderwijzers en Artsen


Eerste nummer april 1909
Tijdschrift der Vereeniging van Onderwijzers en Artsen



De pioniers van het Buitengewoon Lager Onderwijs, D. Köhler en A.J. Schreuder, wilden de krachten bundelen en daartoe een eigen vereniging oprichten. In 1903 werd de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen werkzaam aan Inrichtingen voor onderwijs aan achterlijke kinderen en zenuwzwakke kinderen opgericht. Vanuit deze Vereeniging voor Onderwijzers en Artsen werden talrijke initiatieven genomen om het onderwijs voor achterlijke en zenuwzwakke kinderen te verbeteren. Hiertoe werden lokale afdelingen van de Vereenigingen voor Onderwijzers en Artsen werkzaam aan inrichtingen voor onderwijs aan achterlijke en zenuwzwakke kinderen opgericht. In Den Haag werd een dergelijke afdeling gerealiseerd door schoolhoofd P.H. Schreuder (tevens lid van het hoofdbestuur). Van Praagh, P. Linthorst en later Hermen J. Jacobs zouden eveneens (bestuurs-) lid worden van zowel het hoofdbestuur van de Vereeniging voor Onderwijzers en Artsen als het bestuur van de afdeling ’s-Gravenhage. P.H. Schreuder, J. van Praagh, P. Linthorst en Hermen J. Jacobs vormden in ’s-Gravenhage zo een kern van betrokken onderwijzers. Met name deze afdeling ’s-Gravenhage van de Vereeniging voor Onderwijzers en Artsen werd zeer actief. Vanuit deze afdeling werd bijvoorbeeld ook een voorstel op de jaarvergadering van O en A ingebracht om een eigen vereniging voor gezondheidskolonies op te richten. Ook kwam vanuit deze afdeling het voorstel voor een specifieke vakopleiding voor de leerkrachten in het buitengewoon onderwijs en werd er een uitgeverij opgericht. Deze uitgeverij Haga bracht ook van 1921 tot 1958 het Tijdschrift van de Vereeniging voor Onderwijzers en Artsen uit.

De tijdschriften van de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen


In 1909 nam P.H. Schreuder het initiatief voor een vaktijdschrift. De eerste redactie bestond uit de onderwijzers P.H. Schreuder en Vos en de psychiater Wijsman. Dat vaktijdschrijft werd een 'strijdorgaan' dat vocht voor een wettelijke erkenning van de nieuwe onderwijs sector Buitengewoon Onderwijs.
In ‘Een woord vooraf’ schrijft de redactie:
‘Hierdoor hoopt de Vereeniging van onderwijzers en artsen den weg geopend te hebben voor een vruchtbare samenwerking van allen, die bij het “buitengewoon onderwijs” werkzaam zijn, terwijl de redactie niet alleen verwacht, dat de veelzijdige inhoud van dit tijdschrift het lezen er van aantrekkelijk zal maken, maar ook overtuigd is van het grote nut, dat er in gelegen is, als de werkers op de verschillende gebieden van het buitengewoon onderwijs kennis neme van elkaars arbeid.’ (Redactie, 1909.)
Hermen J. Jacobs werd in 1935 lid van het hoofdbestuur van de Vereniging van Onderwijzers en Artsen. Tot 1960 was hij secretaris. En als P. H. Schreuder, eindredacteur van het Tijdschrift, in 1937 ziek wordt, staat Hermen J. Jacobs klaar om zijn taak te verlichten:
‘In verband met ziekte van den heer P. Schreuder wordt dringend verzocht geen correspondentie meer aan zijn adres te richten, maar aan den secretaris-penningmeester Hermen J. Jacobs, Valkenboschkade 455, Den Haag.(TvBO, 1937, 162).
Ook wordt - in 1935 - Hermen J. Jacobs redacteur en later eindredacteur van het Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs. Een tijdschrift dat inmiddels van belang was voor de gehele ontwikkeling van het buitengewoon onderwijs.
Zo zegt N.Y. Vlietstra, hoofdinspecteur buitengewoon onderwijs, bij het 50 jarig jubileum van O en A: ‘Wie de jaargangen doorleest van het tijdschrift, dat wel eens van naam verwisselde maar nooit van ideaal, komt onder de indruk van het hardnekkig zoeken naar de juiste achtergrond en het hechte fundament van alle arbeid die men meende te moeten doen.’ (In: Kaan-Hoffmeyer e.a., 1953, 10).

Tijdschrift B.O.

De voortgang


Hermen J. Jacobs is al snel na zijn aantreden de dragende kracht van het Tijdschrift. Dat werd ook ruiterlijk beaamd: ‘Ieder, die met Jacobs deel heeft uitgemaakt van de redactie, zal volmondig erkennen, dat in feite al het werk neerkwam op den secretaris. De andere redacteuren hebben het steeds als vanzelfsprekend aanvaard, dat Jacobs al de grote en kleine zorgen, die bij de uitgifte van een tijdschrift te pas komen, op zijn schouders nam.’ (Van Voorthuijsen, 1947, 34).
Wanneer het tijdschrift 30 jaar bestaat schrijft G.H. van Dijk een jubileumartikel. In dat artikel lezen we de volgende passage: ‘In 1935 doet Hermen J. Jacobs zijn intrede in de redactie, de man, die wars is van alle uiterlijk eerbetoon, maar die een zodanig stempel op het tijdschrift heeft gedrukt, dat het noodzakelijk is hem speciaal te memoreren. Vanaf 1935 zijn Jacobs en het tijdschrift één begrip geworden. Ontelbaar zijn de artikelen, welke met grote deskundigheid uit zijn welversneden pen zijn gevloeid. Jacobs schrijft echter niet alleen met grote kennis van zaken, tevens corrigeert hij de proeven en correspondeert en confereert hij met drukker en uitgever; Hermen J. Jacobs is de spil en de ziel van het tijdschrift. Voor alles, wat hij heeft gedaan, past ons, lezers, hem warme hulde te brengen en ik spreek namens allen de wens uit, dat hij nog tal van jaren zijn krachten zal kunnen en willen geven aan zijn tijdschrift.’ (Van Dijk, 1950, 5).




Brief van dr. D. Herderschêe aan Hermen J.Jacobs d.d. 5 juli 1947.



Hermen J. Jacobs blijft eindredacteur van het Tijdschrift voor
Buitengewoon Onderwijs en Orthopedagogiek tot 1960.

Het maatschappelijk belang van de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen


De Vereeniging van Onderwijzers en Artsen heeft, zeker in de eerste helft van de twintigste eeuw, een belangrijke rol gespeeld bij de vormgeving van het Buitengewoon onderwijs. Het tijdschrift van de vereniging was daartoe het belangrijke communicatiemiddel. Pioniers als Jacobs namen initiatieven die uiteindelijk vorm zouden geven aan het buitengewoon onderwijs. Bij het afscheid van dr. Van Voorthuijsen in 1932 als hoofdinspecteur van het buitengewoon onderwijs verwoordde de toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, prof. dr. J.R. Slotemaker de Bruïne, het aldus:
‘Het mag bij deze gelegenheid wel uitgesproken worden, dat nergens het buitengewoon onderwijs is georganiseerd en uitgebouwd als ten onzent en er geen land wordt gevonden, waar het B.L.O., door zo veel niet wettelijk geregelde, maar toch direct dit onderwijs of de afwijkende kinderen zelf ten goede komende, verenigingen en stichtingen gesteund wordt.’ (Jacobs, 1937, 14).
Ook de wijze waarop de pioniers van het buitengewoon onderwijs vochten om een speciale vakopleiding van de grond te krijgen was imponerend. In de eerste decennia van de vorige eeuw trokken inspectie, wetenschap en schooldirecties samen op. Krachten werden gebundeld voor het ontwikkelen van een kennisinfrastructuur ten behoeve van het speciaal onderwijs.
De Vereeniging voor Onderwijzers en Artsen vormde de belangrijke katalysator van deze beweging. Deze pioniers bouwden met een grote persoonlijke inzet aan een hecht fundament voor het buitengewoon onderwijs. Zij gaven vorm aan het buitengewoon onderwijs, zorgden voor een theoretische onderbouwing, realiseerden een eigen uitgeverij en organiseerden studiedagen uitmondend in een vakopleiding voor het buitengewoon onderwijs.