
Halverwege inclusief onderwijs
In 2014 werd de Wet passend onderwijs van kracht. We zijn nu halverwege, want het streven is om in 2035 het onderwijs inclusief te hebben. Alle kinderen kunnen dan in hun buurt naar school. Nog tien jaar te gaan.
De Wet Passend Onderwijs zou voor ieder kind moeten betekenen dat het onderwijs aansluit bij zijn behoeftes en competenties, maar….. een kleine greep uit recente inspectieverslagen:
Inclusief onderwijs: Ik zag dat het kan. Ik zag het al voordat van inclusief onderwijs überhaupt sprake was.
De school die ik bezocht was onderdeel van de buurt. Ouders en leerkrachten maakten het onderwijsprogramma.
Iedere leerling hoorde erbij, geen leerling werd verwezen. Leerkrachten studeerden en haalden kennis in school voor specifieke interventies.
Zij maakten zelf het leermateriaal, waar mogelijk geënt op het leven in de buurt. Leerlingen hielpen elkaar.
Aangehaakt aan de school was een 'leefhuis', waar kinderen/jongeren enige tijd konden verblijven als een korte gezinsinterventienodig was.
En dat allemaal op eigen kracht, zonder externe financiering, in hartje Jordaan, midden jaren zeventig: De Leefkring.
In het rapport Thuiszitters tellen, een ander licht op passend onderwijs uit 2024, een rapport van de oudervereniging Balans, wordt de schatting gedaan dat er tenminste 70.000 thuiszitters zijn.
Thuiszitters, leerplichtige kinderen die al langer dan drie maanden geen onderwijs hebben.
Daarnaast krijgen bijna 300.000 kinderen geen volwaardig onderwijs.
Zij krijgen niet het onderwijs dat bij hen past.
Ondanks alle investeringen in het onderwijs lijken er steeds meer leerlingen af te haken in ons onderwijsbestel, aldus genoemd rapport.
En de wachtlijsten voor het speciaal onderwijs nemen weer toe. Het aantal leerlingen dat naar het (v)so gaat, is weer gelijk aan 10 jaar geleden.
Dit staat haaks op het doel van passend onderwijs en de ambitie richting inclusief onderwijs.
De cijfers over thuiszitters en het aantal leerlingen dat geen volwaardig onderwijs krijgt doet denken aan de situatie in het onderwijs aan het begin van de vorige eeuw.
In 1901 werd de Leerplichtwet ingevoerd. Deze wet dwong ouders en voogden om kinderen gedurende zes jaar naar school te laten gaan.
Het schoolverzuim bleef echter hardnekkig. Leerlingen met een beperking waren trouwens uitgezonderd van deze leerplicht.
Voor hen was er geen passend onderwijs, want dat zou de staat, die al te maken had met een enorme stijging van de kosten voor het onderwijs, financieel nog zwaarder belasten.
Het aantal kinderen dat volstrekt geen lager onderwijs genoot liep door dit alles in de tienduizenden.
Ieder jaar gingen ongeveer 40.000 kinderen, evenveel jongens als meisjes, helemaal niet naar school.1.
Het absolute schoolverzuim, tegenwoordig wel ‘thuiszitten’ genoemd, schommelde in de periode 1901-1920 rond de 5% van de kinderen in de lagere schoolleeftijd.
Verreweg het grootste deel van de leerlingen met een beperking zat begin vorige eeuw echter op de gewone lagere school en ging daar ‘ten onder’, aldus het rapport van de Staatscommissie voor de reorganisatie van het Onderwijs uit 1910.2.
Daarom had een groep bevlogen onderwijzers zich in 1903 verenigd om onderwijs te gaan realiseren voor leerlingen die in het klassikale onderwijs niet mee konden komen en in het onderwijs achter bleven. Voor hen moest het onderwijs ‘buitengewoon’ worden, dat wil zeggen aangepast aan de individuele leerling.
De vereniging die zij oprichtten, de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen, koos als doelstelling ‘de voortdurende verbetering van het onderwijs’ en streed voor een apart wettelijk kader om dit onderwijs mogelijk te maken.
Een Koninklijk Besluit in 1920 legitimeerde de wettelijke status van het buitengewone onderwijs, nu speciaal onderwijs genoemd.
leerkrachten die zich geen raad wisten met deze leerlingen die passend onderwijs nodig hadden.
De gemeenteraad van Rheden, waar Dieren onder valt, kreeg in die tijd eveneens indringend te maken met de problematiek in het lager onderwijs, want ook hier waren de klassen overvol en drongen leerkrachten aan op verwijdering van leerlingen die de goede voortgang van het klassikale onderwijs hinderden.
Het zou in alle opzichten beter zijn als de gemeenteraad er toe kon overgaan een afzonderlijke school voor deze kinderen in te richten, zo was de redenering. Beter voor de schoolklassen die nu ontlast werden van de kinderen die niet mee konden komen, beter voor de leerlingen die achter bleven omdat ze nu aangepast onderwijs konden krijgen en beter voor de leerkrachten die zich geen raad wisten met deze leerlingen die passend onderwijs nodig hadden.
Een aparte school oprichten voor deze leerlingen was niet makkelijk voor deze streekgemeente.
Na onderzoek leek het alsof er te weinig leerlingen waren om een buitengewone school te stichten.3.
Daarom besloot de gemeenteraad na te gaan of samenwerking tussen openbaar, protestants-christelijk en rooms-katholiek onderwijs mogelijk was.
Daarnaast wilden zij overleggen met omringende gemeenten voor een streekschool, want gemeentes waren financieel verantwoordelijk voor oprichten en het in stand houden van de openbare scholen, het rijk financierde namelijk slechts 30%.
Daarmee nam de gemeenteraad van Rheden een voor Nederland uniek besluit: streven naar een samenwerkingsschool en het realiseren van een streekschool.
En zo werd in 1923, ruim 100 jaar geleden, de voorganger van sbo Sterrenbosch, de huidige school voor speciaal basisonderwijs in Dieren, gerealiseerd.
We hebben hier vandaag als het ware een jubileumbijeenkomst met als centraal thema Inclusie, alle leerlingen horen erbij.
Precies het tegenovergestelde van het Gemeentelijk beleid 100 jaar geleden.
Benoemd tot hoofd aan deze school en enkele jaren ook de enige leerkracht werd J. Teitsma (1887-1973).
Teitsma was als jonge en activistische onderwijzer begonnen aan de school van D. Köhler ( 1863-1918) die in 1902 de eerste school voor buitengewoon onderwijs in Nederland had opgericht.
Een ervaren en bevlogen leerkracht startte de streekschool in Dieren in een leegstaand melkfabriekje aan de Wilhelminalaan.4.
Door gebrek aan middelen ging Teitsma direct vergaderen met ‘vooraanstaande mannen’ uit de gemeente en richtte een steunvereniging op dat na een jaar al 150 leden en donateurs telde.
Een steunvereniging die nodig was om onder andere de leerlingen van eten te voorzien zodat ze niet met een lege maag op school hoefden te zitten.
Nu, in 2025, hebben we een programma Schoolmaaltijden.
Ruim 200.000 kinderen krijgen ’s morgens een ontbijt op 710 scholen, omdat ouders niet genoeg middelen hebben om een ochtendboterham te smeren.5.
Ook wat dat betreft lijkt er in ruim een eeuw niet veel veranderd.
Aan leerkrachten die zich wilden richten op het onderwijs aan leerlingen die in het reguliere onderwijs niet mee konden komen, werden hoge eisen gesteld.
Als dit onderwijs opgedragen werd aan minder bekwame onderwijzers, zou dit onderwijs een ‘fiasco’ worden, concludeerde al een Commissie van deskundigen aan de vooravond van de invoering van de leerplicht.6.
Begin vorige eeuw had men al scherp door (citaat) “…… dat veel, zoo niet alles, afhangt van de persoonlijkheid en het paedagogisch talent van den onderwijzer.
Wie zich aan het onderwijs der achterlijken (achterlijk was de benaming van kinderen die achter bleven in het gewone onderwijs, JB) wijdt, aanvaardt een missie.
Onuitputtelijk geduld, onverstoorbare kalmte, groote liefde, kinderlijke blijmoedigheid, persoonlijke autoriteit, onwrikbare consequentie, strenge rechtvaardigheid, scherp psychologisch onderscheidingsvermogen, uitgebreide vakkennis, een krachtig lichaam, een onvermoeide geest – ze mogen voor elk onderwijzer nodig zijn, doch voor een opvoerder van achterlijken (kinderen met een beperking, JB) in nog meerdere mate”.7.
Voor Teitsma en collega’s was studie belangrijk en daarom werden er op school studiebijeenkomsten gehouden en eigen lesmateriaal ontwikkeld.
Daarom werd ook gestreefd naar een eigen gespecialiseerde vervolgopleiding, want de kennis van de opleiding tot leraar was niet voldoende.
In 1929 ging de eerste door de overheid bekostigde vervolgopleiding van start, uiteindelijk werden dat de huidige masteropleidingen Special Educational Needs, maar verdere scholing was en bleef vrijblijvend.
Daarom schreef de onderwijzer en pedagoog W.A. van Van Liefland (1892-1962) in 1958 in zijn artikel Van Voortgezette vakstudie tot opleiding: “Niet alleen als onderwijzer, maar zelfs als hoofd, als “deskundige”, die bepaalt of een kind afwijkend is of niet, behoeft men in ons land, waar voor alles en nog wat examen gedaan moet worden, geen enkele voorbereiding en zelfs geen ervaring te hebben.
Die bekwaamheid daalt blijkbaar op je neer bij besluit van gemeenteraad of schoolbestuur, tegelijk met de benoeming. We vinden dat heel gewoon, maar is het in de grond van de zaak niet waanzinnig en misdadig?8.
De opleidingssituatie lijkt nu niet veel anders. Er worden geen extra eisen gesteld aan de leerkrachten terwijl wel verwacht wordt dat ze bekwaam zijn om aan een gedifferentieerde groep leerlingen onderwijs te geven.
De Onderwijsinspectie constateerde onlangs dat in veel gevallen niet was vast te stellen of de extra begeleiding en ondersteuning in het basisonderwijs geleid hadden tot de verwachte ontwikkeling van leerlingen.
Weinig scholen konden zich hierover verantwoorden.
Recentelijk, oktober 2025, verscheen de Inventarisatie van de curricula voltijdsroutes naar leraarschap primair onderwijs.
Slechts 4 van 47 voltijdsroutes dekken de drie bekwaamheidscategorieën (vakinhoudelijk, vakdidactisch en pedagogisch) volledig.
Meer dan de helft van de onderwijseenheden besteedt aandacht aan overige bekwaamheden, zoals visievorming, zelfreflectie en onderzoekende houding.9.
Passend onderwijs ontbreekt in het basiscurriculum van de opleiding tot leraar. Ook voelt de helft van de leraren in het primair onderwijs zich overbelast of zitten ze naar eigen zeggen ‘aan de grens’ bij het bieden van onderwijs aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften.10.
Voortdurende scholing van het prachtige beroep van onderwijzer lijkt noodzakelijk om Inclusie te realiseren.
Een bekwaamheidsregister, zoals in de zorg een BIG-registratie geldt, lijkt voor het onderwijs ook noodzakelijk.
Leraren, ouders en besturen kunnen er dan op vertrouwen dat de basis in orde is.
De allereerste hoofdinspecteur van het speciaal onderwijs, de arts A. Van Voorthuijsen (1871-1952), benadrukte al dat een onderwijzer, die met kinderen met een specifieke onderwijsbehoefte werkt, vergelijkenderwijs moet functioneren als een arts: observeren, diagnosticeren en vervolgens handelen.
Het onderwijs moest afgestemd worden op het individuele kind. En dat uitgangspunt vereist voortdurende scholing, net zoals je bij de arts kan verwachten dat hij zijn vakkennis op peil houdt.
In de eerste helft van de twintigste eeuw was de invloed van de staat nog heel gering. De staat nam toen geen initiatief voor het ontwikkelen van een wettelijk kader betreffende de uitbreiding en professionalisering van het buitengewoon onderwijs.
De wettelijke verantwoordelijkheid van de staat is nu heel anders.
Deze is nu gericht op het waarborgen van een inclusief onderwijssysteem.11.
De Wet passend onderwijs is daarbij de spil.
Hiermee werd met ingang van 1 augustus 2014 de zorgplicht van alle scholen van kracht.
Van verwijzing naar het speciaal onderwijs kan hierdoor alleen nog sprake zijn wanneer aantoonbaar intensieve begeleiding nodig is.
Het overheidsbeleid kreeg hiermee twee pijlers.
De eerste pijler is het in stand houden van de al langer bestaande scholen voor speciaal onderwijs voor leerlingen die op grond van een stoornis of beperking niet het regulier onderwijs kunnen volgen.
Deze scholen vallen onder de Wet op de Expertise Centra, ingevoerd in 1998.12.
De tweede beleidspijler beoogt om zoveel mogelijk leerlingen passend onderwijs te geven in het reguliere onderwijs, een samenwerkingsverband van scholen, waarvan de scholen voor speciaal basisonderwijs - voorheen scholen voor leerlingen met een licht verstandelijke beperking en/of scholen voor leerlingen met leer- en gedragsmoeilijkheden - deel uitmaken.13.
In de praktijk betekent dit dat ruim 100.000 leerlingen jaarlijks gebruik maken van speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs.
Maar naast deze vorm van speciaal onderwijs krijgt in het reguliere onderwijs inmiddels zo’n 10% van alle leerlingen, gemiddeld vijftien leerlingen per school, extra ondersteuning in het kader van de Wet passend onderwijs.
De meesten hebben een leerachterstand, relatief vaak in combinatie met gedragsproblemen.14.
Hier ligt een belangrijke taak voor de leerkracht, want extra ondersteuning van de leerkracht vereist specifieke deskundigheid.
De inmiddels sterk gegroeide wetenschappelijke kennis over de achtergrond van een leerachterstand en/of gedragsprobleem wordt tegenwoordig vanuit een aantal professies de school ingebracht.
Dat gebeurt via schoolbegeleiders zoals onderwijskundigen, orthopedagogen en psychologen met als doel om in overleg met ouders en leerkracht een realiseerbaar plan op te zetten voor een leerling met extra ondersteuning.
De huidige wetgeving veronderstelt dus impliciet een hoge mate van deskundigheid van de leerkracht, die deze kennis immers moet verwerken in de benadering van de betreffende leerling.15.
Het is juist daarom opmerkelijk dat in de huidige rapporten en debatten deze noodzakelijke deskundigheid van leerkrachten niet of nauwelijks aan de orde is.
Daarom lijkt een transparant bekwaamheidsregister een noodzaak. Dat geeft vertrouwen.
Ons onderwijs moet inclusief worden, een systeem dat recht doet aan verschillen.
Verschillen die er nu eenmaal zijn.
De inspectie van het onderwijs geeft aan dat nu 107.000 leerlingen een vorm van gespecialiseerd onderwijs volgen.
Daarnaast heeft inmiddels, naar recente schatting van de inspectie, 10% van de leerlingen in het regulier funderend onderwijs een extra ondersteuningsbehoefte, dat zijn dan ruim 136.000 leerlingen in het basis onderwijs en ruim 75.000 leerlingen in het voortgezet onderwijs.16.
Deze cijfers weerspiegelen de enorme vraag naar vakbekwame leerkrachten. En het kan.
Ik heb het vorig jaar gezien bij twee scholen uit Elst, de openbare basisschool De Esdoorn en de school voor speciaal onderwijs Lichtenbeek, waar enthousiaste en betrokken teams nauw samenwerkten en van elkaar leerden omdat ‘samenspelen en opgroeien leidt tot begrip, begrip leidt tot acceptatie, acceptatie leidt tot inclusiviteit ’.
Een visie die in Elst realiteit is geworden.
En ik zag het ook bij een individuele onderwijzeres uit Zwolle, die zich niet neerlegde bij het feit dat van een grote groep kinderen gedacht werd dat zij niet konden leren lezen.
Zij ontwikkelde, net als Teitsma destijds, eigen lesmateriaal aangepast aan de leerlingen.
Haar inspanningen op pedagogisch en didactisch niveau leidde tot Pictoschrijver, een aanpak waar nu rond de 600 licentiehouders actief mee werken en wat zich inmiddels tot over de landsgrenzen heeft uitgebreid.
Het is een levend netwerk waar scholingsdagen en materiaal uitwisseling deel van uitmaken, want ieder kind hoort erbij.
Het kan dus, de weg naar Inclusief onderwijs hoeft geen fiasco te worden.
Maar tot heden lijkt dat volgens vele rapporten wel het geval te zijn.
Dat mogen wij als rijke samenleving niet laten gebeuren.
De voortdurende verbetering van het onderwijs is een blijvende zorg.
Bert Wienen zal ons daartoe bij de hand nemen door middel van zijn lezing met de fraaie titel: ‘zonder ongemak geen onderwijs, zonder onderwijs geen inclusie.’
Dank u
Bronnen/voetnoten:
1. Balans (2024). Thuiszitters tellen 2024, een ander licht op passend onderwijs. Bunnik: Balans.
2. Brandsma, J.G. (2022). Strijdmakkers. Ontstaan, groei en professionalisering van het
Buitengewoon Onderwijs in Nederland, ca. 1895-1950. Rijksuniversiteit Groningen.
3. Brandsma, J. (2023). Fiasco passend onderwijs dreigt. Didactief, 53, 48-49.
4. Bijlsma, H.J.E. en Bosman, A.M.T. (2025). Inventarisatie curricula voltijdsroutes naar
leraarschap primair onderwijs. Radboud Universiteit en Inspectie van het Onderwijs.
5. Ginkel, C.D. van & Teitsma, J. (1925). “Zorg” voor Velp en Dieren. TvBO 6, 205-206.
6. Ginkel, C.D. van & Teitsma, J. (1926). Niets Nieuws - Legprenten. TvBO 7, 9.
7. Inspectie van het Onderwijs (1920a). Extra ondersteuning in het basisonderwijs. Utrecht:
Inspectie van het Onderwijs.
8. Inspectie van het Onderwijs (1920b). De Staat van het Onderwijs. Utrecht: Inspectie van het
Onderwijs.
9. Inspectie van het Onderwijs (1921). De Staat van het Onderwijs 2021. Utrecht: Inspectie van
het Onderwijs.
10. Inspectie van het Onderwijs (2023). De Staat van het Onderwijs 2023. Utrecht: Inspectie van
het Onderwijs.
11. Inspectie van het Onderwijs (2024). De Staat van het Onderwijs 2024. Utrecht: Inspectie van
Het Onderwijs.
12. Inspectie van het Onderwijs (2025). De Staat van het Onderwijs 2025. Utrecht: Inspectie van
het Onderwijs.
13. Liefland, W.A. van (1958). Van Voortgezette vakstudie tot opleiding. Tijdschrift voor
Buitengewoon Onderwijs en Orthopedagogiek, 38, 141-151.
14. OCW in cijfers (1925). Thema: Passend onderwijs en gespecialiseerd onderwijs. Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
15. Rapport der Commissie aangewezen door bestuur van de Vereeniging Volksonderwijs te
’s-Gravenhage (1901). ’s-Gravenhage: Vereeniging voor Volksonderwijs te ’s-Gravenhage.
16. Rapport van de Staatscommissie voor de Reorganisatie van het Onderwijs, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 21 Maart 1903, No. 49. (1910). 's-Gravenhage: Belinfante.
Teitsma J. & Van Ginkel C.D. (1926). Zorg voor het achterlijke kind in de gemeente Rheden.
Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs 7, 107-108.
Schreuder, A.J. (1905a). Achterlijke kinderen. In C.F.A. Zernike, Paedagogisch Woordenboek,
35-86. Groningen: J.B. Wolters.
Schreuder, A.J. (1905b). Eerste Jaarverslag, uitgebracht op de Vergadering van den 15en
April 1905 gehouden te Rotterdam. In Vereeniging van Onderwijzers en Artsen
werkzaam aan Inrichtingen voor onderwijs aan Achterlijke en Zenuwzwakke
kinderen. Uitgave: Vereeniging van Onderwijzers en Artsen.
Voorthuijsen, A. van (1918). Ondervoeding. Pais 2, 161-165.
Voorthuijsen, A. van (1927). De speciale opleiding. Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs
8, 125-128.
Voorthuijsen, A. van (1927). Een belangrijke vergadering. Tijdschrift voor Buitengewoon
Onderwijs 8, 219-222.
Voorthuijsen, A. van (1929). Opening studiecursus voor het B.L.O. Tijdschrift voor
Buitengewoon Onderwijs 10, 181-183.
WEBSITES:
www.hjjacobsfonds.nl
www.pictoschrijver.nl